Biografie


Het leven van Jan Strube.

C91-1Jan Strube werd op 20 september 1892 geboren in Amsterdam. Zijn ouders waren Johannes Strube en Margaretha van Ingen. Het gezin bestond uit zes kinderen, waarvan Jan de tweede was. Al heel vroeg ontwikkelde de kleine Jan zijn tekentalent, maar hij moet van zijn ouders eerst een ‘echt’ vak leren.
Hij gaat naar de ambachtsschool om huisschilder te worden maar hij wil veel meer dan dat. Hij mag naar de Quellinuschool om er te leren tekenen, lithograferen en schilderen. Uit die Quellinusschool is later de zo bekende Rietveld-academie voortgekomen. Als student verdient Jan wat geld als keukenhulpje bij het Grandhotel Krasnapolsky op de Dam. In de zomer van 1910 heeft hij genoeg geld gespaard en stapt hij op de trein naar het zuiden.
Hij stapt in Breda uit en zoekt er een hotelletje. Jan Strube raakt in de ban van Breda en van Brabant. Gedurende zijn eerste verblijf zwerft hij door de stad en door de velden en de bossen. Hij zal er nog vaak terugkomen. En niet alleen vanwege de stad en het platteland. Op zijn zwerftochten door het Brabantse land in de omgeving van Breda kwam Strube ook in het dorpje Leur. Hij raakte er gecharmeerd van het haventje, van de statige herenhuizen aan het Lichttorenhoofd én van Dina Bogers, een timmermansdochter. Dina was enkele jaren jonger dan Jan en kwam uit een groot gezin.
Ze had twee broers en acht zussen. Haar lievelingszusje was de doofstomme Johanna, waar zij heel veel mee optrok en ook erg mee te doen had.

C15-3
Dina Bogers (1890 – 1966)

Hoe dan ook. Jan Strube en Dina Bogers kregen verkering en dat was in 1910 -1911 best een bijzondere aangelegenheid voor dat kleine kerkdorpje Leur. Jan was een stadsjochie en notabene ook nog uit die verre grote stad Amsterdam en Dina was een dorpsmeisje. Jan was student aan een instituut voor kunst en Dina was een eenvoudige dienstbode. Jan was bovendien ook nog protestant en Dina was katholiek. “Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen”, zo luidt het spreekwoord en misschien dat om die reden het jonge stelletje enkele jaren later op 3 juni 1915 in Amsterdam trouwde. Het jonge paar vestigt zich in de hoofdstad. Jan wijdt zich geheel aan zijn kunstenaarsschap en sluit zich aan bij de in 1912 opgerichte kunstenaarsvereniging “De Onafhankelijken”. Met die groep jonge mensen exposeert hij vaak en zo nu en dan verkoopt hij ook werk. Maar een vetpot is het beslist niet. Hij legt zich vooral toe op kleine lithootjes en wat houtsneden. Meestal stadsgezichten. Een gracht, een kerk, een klokgeveltje. Dat soort werk. Dan wordt hij onder de wapenen geroepen. Tegelijk met zijn broers Bernhard en Willem. De Eerste Wereldoorlog is in volle gang en het neutrale Nederland heeft zich in staat van paraatheid gebracht. De mobilisatie is begonnen. Jan doet dienst als telegrafist in het Fort Kudelstaart aan de Westeinderplassen in de buurt van Uithoorn en Aalsmeer. Hoe moet de jonge vrouw Dina Bogers zich gevoeld hebben in die tijd en in dat verre Amsterdam. Ver van haar ouders en haar broers en zussen. Getrouwd met een arme kunstenaar die dan ook nog eens als soldaat in een kazerne is gelegerd……en dan is ze nog in verwachting ook.

C8-2
Greetje (1917-2007)

Het gezin Strube.

Als hun eerste kindje Greet geboren wordt laat Dina een telegraafbericht sturen aan de commandant van Jan Strube’s legerplaats. Het toeval wil echter dat Jan op dat moment aan het telegraaftoestel zit en zo als eerste het bericht in morsetekens onderschept en codeert: “Greetje geboren”, luidt het bericht. Hij weet nu niet alleen hoe het kindje heet, maar ook dat het een meisje is. Hij krijgt een week verlof en hij spoedt zich meteen naar huis. Kunstenaar als hij is in hart en nieren, maakt hij als eerste een geboortetekeningetje van zijn pasgeboren dochter, maar hij begaat daarbij een kleine vergissing. Greetje is in januari 1918 geboren en misschien uit gewoonte of misschien vanwege de zenuwen van het vaderschap schrijft Jan per abuis het jaartal 1917 eronder. Kort na Greetjes geboorte komt Jan voorgoed thuis uit militaire dienst en hervat hij zijn leven als kunstenaar. Hij sluit zich weer aan bij de Onafhankelijken en samen met hen exposeert hij zo nu en dan. Van zijn kunstenaarschap kan hij niet leven, maar hij verzamelt een clubje familieleden, vrienden en bekenden om zich heen die hem financieel ondersteunen in ruil voor origineel werk. Van dat vroege werk is niet veel teruggevonden, maar er moet zich in Amsterdam toch nog wel onbekend werk van Strube bevinden. Jan en Dina leven zuinig en sparen zoveel zij kunnen. Ze koesteren een ideaal. Een huisje in het Brabantse land, want daar ligt Strube’s hart en ook dat van Dina vanzelfsprekend. Na enkele jaren van hard werken en veel sparen lukt het hun om een lapje grond te kopen aan de Zanddreef onder Breda, nabij het Liesbos en bijna pal tegen de spoorlijn aan. Op dat stukje grond bouwden zij een houten atelier dat echter ook ( tegen de zin van de gemeente ) als woonhuisje werd gebruikt. Samen proberen ze er het beste van te maken. Ze hebben bereikt wat ze wilden bereiken. Een eigen huisje in Brabant en Jan Strube zet zich vol ijver aan het werk. Hij maakt houtsneden en litho’s en probeert die aan de man te brengen. Ook Dina zet zich in om het werk van haar man te verkopen. Gemakkelijk gaat dat echter niet. Er is onder de plattelandsbevolking weinig animo voor kunst aan de muur. Er is gewoonweg geen geld voor. De mensen zijn veelal arm, moeten hard werken voor hun karige boterham en er is ook veel werkloosheid. Vooral in de stad. Het gezin Strube houdt het een magere drie jaar vol, maar dan gaat het niet langer meer. Teleurgesteld besluiten ze in 1926 terug te keren naar Amsterdam. Het houten huisje wordt verhuurd. In Amsterdam is het culturele klimaat natuurlijk een stuk beter. Er zijn musea, galeries, kunsthandels en er worden met enige regelmaat exposities georganiseerd. Na de moeilijke Brabantse periode krabbelt het gezin weer een beetje op en verkoopt Jan Strube zo nu en dan wat werk van zijn hand. Het is intussen 1928 en het gezin wordt verblijd met dochtertje Sonja. Toch is er onrust in het gezin want in 1929 besluiten ze voor de tweede keer naar Brabant te vertrekken. En deze keer zal het voorgoed zijn.

Voorgoed terug in Brabant.

C33-2Er zijn drie voorbeelden te geven waarom het Jan Strube deze keer wel lukte om zich blijvend in Brabant te vestigen. Allereerst ontmoette hij andere Bredase kunstenaars zoals Dio Rovers, Gerrit de Moree en Paul Windhausen. Op Strube’s initiatief kwamen zij tot de oprichting van de Bredase Kunstkring. Daardoor werd Breda verrijkt met exposities, met lezingen en werden er allerlei culturele initiatieven ontplooit. Uit die Kunstkring kwam ten slotte ook het cultureel centrum De Beijerd voort. Een tweede voorbeeld was de opdracht die Jan Strube kreeg om voor de AVRO kalender van 1934 een ontwerp te maken voor de maand december. Hij krijgt daar 150,- gulden voor. Een fortuin voor die tijd. Ten slotte krijgt hij een belangrijke opdracht om twee muurschilderingen aan te brengen in de spiksplinternieuwe Zuidpoortwinkelpassage aan de Ginnekenstraat. Zijn naam was gevestigd en Jan Strube werd een veel gevraagd en graag geziene gast in allerlei kringen in Breda. Maar hij bleef op de eerste plaats kunstenaar, die zich met hart en ziel stortte op zijn artistieke werk. Brabants werk. Dat toch vooral.

Muurschildering Zuidpoortpassage Ginnekenstraat Breda

houten huis aan de Zanddreef
Houten huis aan de Zanddreef. vlnr. Greet, Dina, Jan en Sonja.

Op 29 mei 1936 brandde het houten huisje van de familie Strube tot de grond toe af. De kinderen werden bij familie ondergebracht en Jan Strube begon meteen met de bouw van een nieuw stenen huis. En uiteraard ontwerpt hij het zelf. Het wordt een schilderachtig huis met kleine ruitjes, een glazen erker of serre met daarboven een balkon en een rood pannendak, omringd door een weelderige tuin met veel struiken en bomen. Of zoals Bert Voeten (dichter, schrijver, journalist en man van Marga Minco) het in een interview in Dagblad De Stem in 1941 uitdrukte: “Door het Liesbosch dat in den Novemberstorm een warreling van rood en geel losliet, ben ik gereden naar het huis van Jan Strube, den schilder, dat heel bescheiden tegen den spoordijk geleund, zich te versteken tracht, tusschen hagen en geboomte….”

De oorlogsjaren.
Al vóór de Tweede Wereldoorlog voor Nederland een voldongen feit werd, waarschuwde Jan Strube op zijn manier al voor de komst van de Duitsers. Toen de oorlog eenmaal een feit was en door de Duitsers de Kuktuurkamer werd ingesteld werd Jan Strube daar lid van om in zijn brood en de zorgen voor zijn gezin te kunnen blijven voorzien. Geen lid worden betekende dat hij geen linnen, verf of penselen meer kon kopen. Hij zou niet meer mogen exposeren, geen kunstwerken meer kunnen maken, kortom, hij zou niet langer als kunstenaar kunnen werken. Er waren wel kunstenaars, schrijvers, acteurs, schilders die geen lid werden, maar die moesten dan vaak wel onderduiken of ze werden opgepakt. Al kon Jan Strube dan wel doorgaan met zijn artistieke werk, het is toch vooral aan zijn vrouw Dina Bogers te danken dat het gezin zo goed die barre oorlogsjaren door is gekomen. Dina Bogers had namelijk ook een uitzonderlijk talent. Bij de boeren in de omgeving kocht zij ruwe schapenwol. Die spon ze tot ruwe draden om er later wandkleden en kussens van te weven.Ook ruilde zij kunstwerken van haar man in voor aardappelen, melk, groenten en vlees.

Postzegel (1943)
Postzegel (1943)

Ze zorgde er wel voor dat haar gezin niets tekort kwam. In 1943 mocht Jan Strube een postzegel voor de P.T.T. ontwerpen. Het werd een bruinrode zegel met de waarde van 7 1/2 cent. Zo nu en dan verkocht hij ook nog wat kunstwerken en al met al kwam het gezin goed de oorlogs-jaren door.

 

Parijs.

In de jaren vijftig reisde Jan Strube in het gezelschap van zijn jongste dochter Sonja regelmatig naar Parijs. Ze logeerdC61-1en dan altijd in hotel Le Duc du Bourgondie aan de Rue Pont Neuf. Samen zwierven ze dan door de stad, waarbij Jan Strube zijn schetsboek altijd bij zich had. Een bekend werk uit deze Parijse tijd is dat van de kade van Parijs achter de Notre Dame. Maar wat Strube vooral trok waren de enorme Parijse groenten- en vleeshallen, kortweg Les Halles. Aan een van de vele boekenstalletjes aan de Seine kochten ze ook een antieke uitgave van Emile Zola’s boek ‘Le ventre de Paris’ dat over het leven van de handelaren in Les Halles gaat. Hoezeer die tijd in Parijs hem bezighield bewijst wel de tekening die hij twintig jaar later in 1976 nog eens maakt en die hij terecht ‘Herinnering aan de Parijse hallen noemt. Ze zijn namelijk verdwenen. Ervoor in de plaats zijn nu mooie pleinen en tuinen gekomen en gebouwen met moderne architectuur met veel glas. Alleen de Eglise de Saint Eustache herinnert nog aan die lang vervlogen tijden.

Zijn dagelijks leven en zijn omgeving.

C79-1Het leven van Jan Strube kenmerkt zich vooral door zijn eenvoudige levenswijze en zijn harde werken. Hij stond elke ochtend vroeg op, ontbeet en ging daarna meteen al naar zijn atelier om er de hele dag te werken. Hij heeft een ongelofelijk oeuvre nagelaten van houtsneden, tekeningen, lithografiën en olieverfschilderijen. Daarnaast maakte hij ook gelegenheidsgrafiek zoals ex-librissen, verhuisberichtjes en geboortekaartjes. Met recht kunnen we van Jan Strube in overdrachtelijke zin zeggen dat hij een werkpaard was. Tot op zeer hoge leeftijd bleef Jan Strube zijn kunstwerken produceren. Eindeloze reeksen stillevens zal hij hebben gemaakt, maar ook stadsgezichten, polderlandschappen, bossen, velden, dorpsstraatjes, boerenerven en boereninterieurs. Helaas werd die werklust een tijdlang onderbroken door het overlijden van zijn geliefde vrouw Dina Bogers in 1966. Hij werd voor zijn indrukwekkende oeuvre en voor zijn betekenis voor de culturele ontwikkeling van Breda door het stadsbestuur onderscheiden met een gedenkpenning. Het heeft hem gedurende zijn lange werkzame leven nooit aan belangstelling ontbroken. Hij kreeg regelmatig bezoek in zijn atelier aan de Zanddreef, waar de mensen hem aan het werk konden zien. Hij heeft een groot aantal exposities gehad, waarvan enkelen geheel aan hem werden gewijd. Jan Strube exposeerde jarenlang regelmatig in Huis den Deijl aan de rand van het Mastbos. Hij kreeg in 1967 een enorm druk bezochte expositie aangeboden in het cultureel centrum De Beyerd in Breda. Hij exposeerde in de Openbare Leeszaal en in het Stedelijk en Bisschoppelijk museum van Breda. In Galerie The White House, in het gemeentehuis van Prinsenbeek, in schouwburg Concordia, in Galerie de Pomp in Princenhage. Zijn werk hing of hangt nog in het Markiezenhof in Bergen op Zoom, in het Brabants museum in Den Bosch en in de Stedelijke Musea in Amsterdam en Breda. Toen hij in 1982 90 jaar werd organiseerden Koos en Ria van Dongen van Galerie de Pomp voor hem een laatste ere-tentoonstelling, waar nagenoeg alle belangrijke mensen uit Jan Strube’s leven bij aanwezig waren. Zijn beide dochters en hun kinderen, Strube’s broer Willem, pater Jan Bomans, professor mr. dr. Deelen, de Bredase wethouder Van Asseldonk, de familie Lysen, de Vlaamse dr. Frans Verachtert. Ook de pers was aanwezig. Het werd voor de hoogbejaarde Jan Strube in alle opzichten een onvergetelijke dag.

De twee verdronken kinderen.

C26-1
Het drama van de familie Peemen.

Jan Strube was natuurlijk een vreemde eend in de bijt, daar tegen die spoorlijn aan in de Zanddreef. Van de bevolking was 99,99% Brabants, werkte op het platteland en was katholiek. Jan Strube was die ene 0,01% die dat allemaal niet was. Hij was Amsterdammer, werkte als zelfstandig kunstenaar en was protestant. En vanwege die uitzonderingspositie kende iedereen hem natuurlijk. Nu – na dertig jaar – kennen de mensen nog steeds het huis waar hij heeft gewoond. Jan Strube had de gave om met mensen uit alle lagen van de bevolking om te kunnen gaan. Hij voelde zich betrokken bij zijn directe omgeving en een goed voorbeeld daarvan is de eenvoudige en snel getekende schets van het buurtdrama dat zich op zondag 31 januari 1937 afspeelde op enkele honderden meters van zijn woning. Twee kinderen uit het gezin Peemen ( Jaantje 11 jaar) en (Kees 7 jaar) zakken door het ijs van een dichtgevroren drinkplas in een van de weilanden van de Prinsenhoeve. Het is een afschuwelijk drama en het maakt ook diepe indruk op Jan Strube. Bij wijze van persoonlijke herinnering maakt hij er deze tekening van. U ziet de kinderen die onder een deken liggen, meneer pastoor die een gebed opzegt, een politieagent die hem bijlicht met een zaklantaarn, de ontredderde familie en buren eromheen…..

C25-4
Indiëganger Marijn van den Broek

Indiëgangers.

Eind jaren veertig, begin jaren vijftig kwamen onze jongens terug uit Nederlands Indie. Zij hadden daar 2 of 3 jaar gediend om te proberen Indie als kolonie voor Nederland te behouden. Bij hun terugkomst weren zij thuis onthaald met een groot feest en werd het huis versierd met een ereboog van dennentakken en papieren rozen. Voor elke Indieganger uit de Zanddreef maakte Jan Strube een tekening als herinnering aan die diensttijd. Voor iedere jongen schreef hij er een persoonlijke noot bij. Hieronder ziet u een paar voorbeelden van die tekeningen. Het zijn natuurlijk geen werken met een hoge artistieke waarde, maar daar deed Jan Strube het ook niet voor. Ze geven een tijdbeeld weer en ze getuigen vooral van Strube’s betrokkenheid bij zijn buurtgenoten.

Boeken over Jan Strube.

strubeboek
Deel 1
strubeboek 2
Deel 2
anton
Anton Joosen

In 2007 verscheen het boek “Het leven en werk van Jan Strube (1892- 1985)” dat door Anton Joosen is samengesteld. Daarin staan ongeveer 500 van zijn werken. Anton Joosen heeft er drie jaar aan besteed om zoveel mogelijk werk van Strube op te sporen. Het is echter het topje van de ijsberg. In 2015 is deel 2 verschenen met veel nieuw ontdekt werk. Beide boeken zijn in onze winkel te koop. Heel veel werk hangt bij onbekende particulieren door het hele land. Het zou geweldig zijn als al die mensen zouden reageren, zodat er een nog vollediger beeld zou ontstaan van Strube’s werken.